Historische Vereniging Arnemuiden

Jacobus Teunis Doornenbal. Een portret. - 4.0 out of 5 based on 4 reviews

Gebruikerswaardering: 4 / 5

Ster actiefSter actiefSter actiefSter actiefSter inactief
 

InleidingDoornenbal1
In 2006 schreef ik een eerste artikel over de bekende dominee Doornenbal. Vier jaar later wil ik opnieuw een artikel over hem schrijven. Dit keer wil ik meer stilstaan bij de ‘eigenaardigheden’ van de persoon Doornenbal. Dit wil ik vooral tot uiting laten komen door de persoon ds. Doornenbal te karakteriseren en hem ook zelf veelvuldig aan het woord te laten komen. Het artikel is thematisch van opzet. Dit heeft als voordeel dat we wat meer kunnen inzoomen op kenmerken, karakteristieken en details van deze markante persoon. Voor een overzicht van het leven en werk van ds. Doornenbal, verwijs ik u graag naar de genoemde bronnen in de literatuurlijst, zonder welke ik dit artikel niet had kunnen schrijven. Het artikel is wat langer dan gebruikelijk, maar dit doet naar mijn mening meer recht aan èn de noodzaak tot verdieping in de geschiedenis.

Geboorteland
Jacobus Teunis (Co) Doornenbal werd geboren in Doorn, op 29 november 1909. Zijn gehele leven heeft hij terug verlangd naar zijn geboortestreek, naar ‘de volmaakte schoonheid van mijn geboorteland’ met zijn weiden en bossen (Dalhuisen, 1997:79, 212), de kastelen en boerderijen, de oude kerken van Doorn en Langbroek en zijn familie en de andere mensen die hij er kende –‘graven en baronnen, doktoren en predikanten, boeren en arbeiders’ (Dalhuisen, 1997:218).

In zijn ‘jonge jaren’’ maakte hij ‘bijna iedere avond’ dezelfde wandeling: door de bossen van Moersbergen en Leeuwenburg, langs de hofsteden waar de negentiende-eeuwse lekenprediker Wulfert Floor zijn oefeningen’ hield, door de gouden korenvelden met de roden klaprozen, de blauwe korenbloemen, de schittergele herik, feest van kleuren onder de wijde hemel’. Het alleen zijn met de natuur’’ heeft hem in zijn jeugd veel ‘vreugde en vrede’ gegeven (Overeem, 1980:148).

Doornenbal prees zijn geboorteland niet alleen om de schoonheid van de natuur, maar ook om zijn bevolking – die merkwaardige mengeling van land- en kasteelheren en boeren, van aristocraten en het gewone, eenvoudige volk. Doornenbal heeft zich zijn leven lang eigenlijk alleen maar thuis gevoeld in deze wereld van heren en boeren (Spruyt, 2009:23, 25).

Doornenbal2Romanticus I
Dominee Doornenbal was een romanticus. Als jongeman zou Doornenbal zich wel eens herkend kunnen hebben in de wandelaar uit het gedicht “De boulevardier’ van Geerten Gossaert: over de dichter die ín de onzichtbre kooi van wellust en van smart’ en ‘van weemoed vermand’ de stad uitvlucht, het ‘lenteland’ in, en zich verschuilt in een kerkportaal aan het brinkje waar de dorpsjeugd onschuldig ronddanst, en daar in een voorbijkomende zwaluw de ‘snelle vleugelslag van het gedroomd geluk’ herkent (Gossaert, 2006:22-23). Een voorbeeld van de romantische persoon Doornenbal vinden we ook terug in de volgende geschiedenis:

Aan het einde van zijn gymnasiumtijd maakte hij in de zomer een lange fietstocht langs de Rijn in Duitsland, een gebied dat met zijn ‘ver-rukkelijke schoonheid in natuur en cultuur’ een land van ‘wondere romantiek’ was. Hij sliep er een nacht op de grond en onder de blote hemel. ‘Ik herinner me hoe ik wakker werd midden in de nacht. De sterren straalden, blauw schemerden de bergen aan de overkant, door de Rijn voer een witte boot, die zich spiegelde met duizend lichten in het donkere water, van het dek klonk muziek en zang. Het was als een sprookje, van een onwerkelijke schoonheid. Zo uit de slaap ontwaakt, leek ’t mij of ik was in een andere vreemde wereld. Ik zal die nacht nooit vergeten.’(Spruyt, 2009:55).

De romanticus Doornenbal plachte zijn subjectieve gevoelswereld zo authentiek mogelijk tot uiting te brengen in de objectieve wereld. Dit deed hij ook door zelf gedichten te schrijven.

Verlangen
Luider steeds in stille uren
Klaagt verlangen en gemis.
Zal dit leed dan altijd duren?
Wordt in ’s levens wildernis
Nimmer ’t rechte pad gevonden
Naar ’t gewenste land
Nimmer ’t anker uitgeworpen
Aan ’t begeerde strand?
Wondervolle vergezichten
Lichten lokkend tot mij over
Klare schijn van Uw gezichte
Straalt in nooit gekende tover.
Ach, waarom nog steeds zover,
Toch zo lieflijk onweerstaanbaar
Trekt mij steeds – als held’re ster
In d’ avondstond – schoon onbereikbaar
De beeltenis die ‘k mocht aanschouwen
Maar voor altoos weer verdween
En mij sedert, ’t hart vol rouwe,
Meer dan immer, liet alleen.
Luider steeds in stille uren
Klaagt verlangen en gemis
Hoelang zal dit leed nog duren?
Wordt in ‘s levens wildernis
Eenmaal ’t rechte pad gevonden
Naar ’t gewenste Vaderland
En het anker uitgeworpen
Aan ’t begeerde strand?

Stukjes KerkbodeDoornenbal3
Doornenbal is landelijk bekend geworden door zijn stukjes die hij schreef in de kerkbode van Oene. Zijn stukjes waren vaak aansprekend.

Wat zijn taalgebruik betreft was Doornenbal een vootreffelijk gelovige, in ieder geval in de nachten van maandag op dinsdag wanneer hij zijn stukjes voor de Veluwse kerkbode schreef. Hij heeft zich altijd helder en uitstekend leesbaar uitgedrukt en willen uitdrukken (Van Dijk, 1980:77). Doornenbal kon woedend worden over de drukfouten die zijn stukjes vaak ontsierden. Hij was er dan zelfs van overtuigd dat geen drukker of uitgever ooit in de hemel zou komen (Dalhuisen, 1997:16, 50-51, 53). Zo schrijft hij over een (preek)zondag in Arnemuiden met bewogenheid en verlangen:

Arnemuiden, 11 februari 1956
”Ik zou nog wat schrijven over mijn zondag in Arnemuiden. Ik doe het al te graag, want zovaak ik er geweest ben, heeft het mij een diepe en blijvende vreugde bereid. Ik heb er zelfs gedichten over geschreven op mijn manier, die, met al de anderen die ik ooit op papier zette, zonder enige twijfel en zonder door iemand anders ooit gelezen te zijn in de kachel terecht zullen komen. Die oude visserstadjes hebben vanaf mijn jongere jaren altijd de liefde van mijn hart gehad en Arnemuiden neemt daarbij de laatste jaren de eerste plaats in. Wel vermoed ik, dat ook die gemeente buiten het paradijs ligt en dat ook daar veel niet is zoals het wezen moet. Ook begint de nieuwe tijd zich merkbaar baan te breken en de oude en vertrouwde sfeer te storen. Maar voor wie liefde en oog heeft voor het oude, voor de vormen en kleuren, de intimiteit van een kleine vissersstad, het leven en de arbeid van het volk van de zee, is een verblijf van enkele dagen en vooral van een weekend in Arnemuiden een belevenis van een zeldzame vreugde. Ik heb er weer gelogeerd in het vriendenhuis van ouderling Marijs, die intussen geen ouderling meer is, want hij is uit zijn ambt ontzet, niet voor de eerste keer overigens, en ook niet als enige. De hogere kerkbesturen demonstreren hun bewogenheid over het heil van de kerk door aan de lopende band de trouweloze opzieners van het veelbeproefde Arnemuiden te censureren en in de ban te doen. De gemeente is meer dan negen jaar vacant geweest en dat is heel zwaar voor een gemeente als deze, die bovendien een geheel eigen karakter heeft temidden van gemeente en classis. Uitermate lelijke dingen zijn vaak over het kerkelijke leven van Arnemuiden gezegd en geschreven. Nog maar enkele weken geleden stond in “Het Parool’, overgenomen uit ‘De Nederlander’ een verhaal over de toestand der gemeente, van een bijna ongelofelijke bitterheid en vijandigheid en zo bevooroordeeld dat de onzin er vrijwel duimendik bovenop lag. Natuurlijk zal er in een zo langdurige en moeilijke vacaturetijd veel fout gegaan zijn. Hoe kan het anders? Maar hoe fatsoenlijke kranten zulke kwaadaardige en eenzijdige dingen hun lezers kunnen voorleggen is mij onbegrijpelijk. Van ‘bewogenheid’ over het lot van een arme, herderloze gemeente getuigt een dergelijk geschrijf zeker allerminst. En als er de voorstelling wordt gegeven, dat het kerkelijke leven in Arnemuiden praktisch ten gronde is gegaan en een aanfluiting is geworden, dan is er zeker niets wat minder juist is. Met liefde en trouw heeft de kerkenraad tijdens de vacature het werk voortgezet ondanks alle moeilijkheden. En in de enkele maanden nadat de gemeente verblijd is geworden met de komst van Ds. Verwey als haar nieuwe herder en leraar is ze weer geheel opgebloeid. En ik wenste wel, dat ieder haar een ogenblik kon zien zoals ik haar heb weergezien op deze mooie, stille zondag: de kerk, vooral ’s middags, helemaal vol, ook met kinderen en jonge mensen, in het midden de vrouwen in hun kleurige dracht, de grote witte mutsen zich rijgend aan elkander, daar omheen de mannen met sterke, verweerde gezichten, een donkere zoom rondom die zee van teer, doorschijnend wit, al die gezichten eerbiedig, aandachtig en vormachtend opgeheven naar de kansel. En dat iedereen kan horen, zoals ik het hoorde, dat machtig psalmgezang waarin het leven der gemeente zich vertolkt op haar eigen, oorspronkelijke wijze, diep en klaar en krachtig, uit harten die bedroefd zijn door het leven en de strijd van het leven zoals het eeuwenlang geleefd is in zo’n oude vissersplaats. Ik heb mij er ook ditmaal zeldzaam thuis gevoeld en het was mij of ik weerkeerde in een wereld waar ik in de diepste diepten van mijn hart thuis behoor ondanks al het vele wat vaak anders is (Dalhuisen, 2005:156).”

Natuur
Er is een onderwerp waarover Doornenbal nog meer schreef dan over zijn eigen preken: de natuur. Talloos zijn de euforische evocaties van bos, hei, zee en kust, van zijn geliefde Veluwe, van Zeeland, Urk en Arnemuiden. Hij had immers maar ‘één klein talent: naar eigen beleving: het bezit van zijn twee ogen en het vermogen om het schone in de natuur te zien en daaruit een klein geluk weg te dragen (Van Dijk, 1980:80).

Vaak klaagde hij over de pijn van de zware weemoed die hem overviel bij het zien van de overweldigende schoonheid van het landschap. Tijdens een bezoek aan Zeeland zag hij Walcheren in het late middaglicht. ‘De kleuren gloeiden in de winterzon, het rood en geel en groen en blauw en wit van de huizen en hofsteden en de molen van Arnemuiden. Het was één jubel die dag van licht en schoonheid. Het is de zwakheid van mijn gemoed, dat ik allerwegen de volmaaktheid der dingen zie. De strook van aardse schoonheid stort zich steeds weer naar binnen in mijn ziel en overstelpt me en voert me weg, onhoudbaar. Mijn hart was vervuld van indrukken en het afscheid voel zwaar. Nog één keer, vanuit de trein, zag ik het Zeeuwse land en die keer was het gewicht der schoonheid nauwelijks te dragen. Het licht was van een bijkans onaardse zuiverheid. De hemel hoog over de aarde en stralend blauw. Het water van de zandkreek diep donderblauw met lichte golfslag. En Veere daarachter met haar Dom en Stadshuistoren tegen een verre, bewaasde horizon. Ik heb wel in mijn leven geweldiger dingen gezien. Maar nooit zag ik iets van zulk een tere, stille, en sublieme schoonheid als Veere in het heilige licht van de middag. Ik kan dit schouwspel niet meer kwijt maar het rijst mij voor de geest dag en uur. Het is zwaar de volmaaktheid der dingen te zien. Het is een bron van veel vreugde en van oneindig veel leed. Want ook dit hart kan de volmaaktheid niet bevatten en dragen. Ook kunnen wij geen schoonheid vasthouden (Van Dijk, 1980:94-95).
Hij hoorde altijd de stem van het verlangen die maar niet tot zwijgen wilde komen en tot heimwee uitgroeide, tot een roep uit de verte die al te sterk wordt. Hij kende de romantische liefde voor de aarde en de vertroostingen van de bossen: ‘de bossen geurden als jonge wijn die een oud hart dronken zou maken’ (Dalhuisen, 1997:234). Of over een treinreis door Zeeland: ‘Heel de reis door Walcheren, Zuid-Beveland en het land van Tholen bleef diezelfde dichte nevel, en nooit kan ik onder woorden brengen hoe ik het aanvoelde, die zaterdagavond in de trein, de aanblik van het duistere land, de huizen en dorpen en dijken, anders zo scherp afgetekend tegen de heldere lucht, nu vreemd vervormd en wonderlijk omwaasd als van een oud en stil en bijna vergeten verdriet’ (Overeem, 1980:104).

Stukjes Kerkbode
Tijdens zijn periode in Oene heeft het beroepen geregend. Telkens als er weer eentje in de brievenbus was gegleden, voelde hij hoezeer hij aan zijn dorp gehecht was. Hij is vrijwel zeker de meest beroepen predikant van deze eeuw geweest. Dat kwam natuurlijk ook omdat hij zo lang in Oene stond. Bovendien is hij ook vaak beroepen terwijl men toch al wist dat hij niet zou komen. Al na zes jaar kreeg Doornenbal forse kritiek: was er tussen al die beroepen niet één geweest waar God hem riep? Over het bezichtigen van pastorieën gaat het verhaal dat Doornenbal ooit eens na het bekijken van wéér een predikantswoning hoofdschuddend gezegd zou hebben: ‘Nee, in zo’n huis zal mijn vrouw niet willen wonen!’
Blijven op de Veluwe
Arnemuiden was zijn grote liefde. ‘De gemeente waar ik het liefst naar toe ga van alles’. ‘Nog nooit heb ik helemaal kunnen begrijpen waarom ik tot tweemaal voor een beroep naar Arnemuiden heb moeten bedanken.’ Het gebeurde eens dat hij de woning van Marijs binnenstapte en zei: ‘Ik ben de dominee van Arnemuiden!’ Toen hij echter op de Veluwe terugkeerde, ontdekte hij hoe lief Oene hem was en meende hij dat hij er verkeerd aan had gedaan het beroep aan te nemen.

112 beroepen
Bekend zijn verhalen dat Doornenbal soms uit pure radeloosheid twee brieven op een beroep schreef: een bedankbrief en een aannemingsbrief. Hij trok één van de brieven en bracht die naar de brievenbus, daarna keerde hij terug naar huis en opende de achtergebleven envelop om te kijken of hij moest gaan of zou blijven. Toen hij eens bij thuiskomst ontdekte dat hij een beroep had aangenomen, kreeg hij zo’n spijt dat hij terugging naar de brievenbus en daar uren bleef wachten totdat die werd geleegd en hij zijn envelop er weer uit kon plukken. Doornenbal kreeg in totaal ongeveer 112 beroepen, waaronder Doornspijk (1969), Elburg (1946 en 1950), Oldebroek (1942), Oosterwolde (1957) en Wezep (1953).

Ongehuwd gebleven
Doornenbal is een eenzame man geweest. Hij ging ongetrouwd door het leven. Het moet extra zwaar zijn geweest niet dagelijks een luisterend oor te vinden aan wie hij veel mocht toevertrouwen en geen vrouw te hebben die hem altijd en overal terzijde stond. ‘Elk huis heeft zijn kruis en mijn huis heeft een dubbel kruis’, zei hij eens. Hij voelde zich niet vaak gelukkig. Hij kon wel eens humoristisch uit de hoek komen over zijn ongehuwd-zijn. ‘Kijk, ik heb helemaal geen verstand van kinderen opvoeden. En daarom heb ik ze ook niet’. En toen hij eens de gemeente vroeg hem geen cadeautjes meer te geven: ‘Als u dan beslist eens wat geven wilt om uw goede hart voor uw herder en leraar te tonen, b.v. tegen de tijd dat hij 50 jaar getrouwd zal zijn, geef hem dan maar een boekenbon’.
Geen man om te trouwen
Aan het einde van een jeugdavond vroeg één van de jongens hem: ‘Dominee, hoe kwam Kaïn aan zijn vrouw?’ ‘Jongeman’, zei hij, ‘hoe kom ík aan een vrouw!’ Hij zou wel eens gezegd te hebben dat hij graag had willen trouwen. Doornenbals geboortestreek kenmerkte zich erdoor dat er talloze mensen ongehuwd bleven. De mensen hadden iets teruggetrokkens en geslotens. Ook in zijn eigen familie bleven velen ongetrouwd. ‘Hij was een sober man. En het celibaat paste bij hem’, zo zegt iemand. Een oud-catechisant: ‘Ds. Doornenbal is een onbegrepen mens geweest. Hij was geen man om te trouwen’.

Verliefd in Oosterwolde
Voor velen was het alleen-zijn van Doornenbal een mysterie. Het was zo’n innemend man. In Woubrugge en Kesteren waren er meisjes gek op hem en reden zich blauw langs de pastorie of zaten expres voor in de kerk. Vast staat dat Doornenbal wel degelijk oog voor vrouwen had. Jac. Overeem zegt: ‘Als ds. Doornenbal ergens schrijft: “Maar twee diensten in Ooster-wolde zullen mij altoos onver-getelijk blijven om meer dan één reden: de eerste maal dat ik er preekte op een winterzondag-avond vol machtige emoties…” dan denken we aan een verhaal dat hier wat opheldering kan geven. De dominee die er toen stond, vertelde ons dat ds. D. er eens gepreekt had. Zoals altijd was er toen wel in het bijzonder een opvallend aandachtig gehoor. Maar één hoorderes moet wel heel apart hebben uitgeblonken. Na de dienst was dominee wat nerveus. “Broeders”, zei hij, “Ik wil haar ontmoeten! Ik wil een gesprek met haar hebben. Het is een meisje van een jaar of twintig. Ze zat precies in het midden en ze droeg een sneeuwwitte muts”. De ouderlingen die wisten wie hij bedoelde, probeerden de predikant er van af te brengen, maar hij stond erop.’
Een ouderling beloofde een gesprek in de loop van de week voor te bereiden, maar daar is het nooit van gekomen. We weten dat Doornenbal met jeugdige vrouwen omging alsof het engelen waren. In 1967 schreef hij naar aanleiding van een preekbeurt: ‘Daar is Oosterwolde! Herinneringen! Onuitwisbaar staan ze in het geheugen gegrift, onweerstaanbaar komen ze boven en voeren je mee in hun stroom. Ik dacht aan mijn eerste dienst in de kerk van Oosterwolde, waarvan de gedachtenis altijd zal blijven en die misschien wel voor de eeuwigheid bewaard wordt’.

You have no rights to post comments

Ga naar boven